Gedicht

In de aanloop naar de boekpresentatie van 'Fraaie schepsels' in maart 2018 stond, om een uitdrukking van Gerard Ouweneel te gebruiken, de Grote Stern bij velen al vroeg in het jaar weer op het netvlies gebrand. En ook bij Gerard zelf, want hij verzuchtte: 'Waarom heeft niemand ooit een poeem over deze iconische vogel gemaakt? Wie durft alsnog de uitdaging aan?' Het leverde een aantal reacties op van wie die van Karel Leeftink wel bijzonder fraai is. Karel gaf vriendelijk toestemming op zijn gedicht hier weer te geven, waarvoor dank.

 

mieterse vogels

voor Gerard Ouweneel

 

vond jullie wel wat overdreven uitbundig wit
zo tegen die veel te blauwe niet te doene hemel
tis dat jullie riepen zeg maar gerust krijsten
met rauwe schreeuwen dan als een bende sneeuw opstoven
van het zwart gestoofde strand
om in de einder te smelten

zo bleef ik naakt en genoeglijk verbrandend
met snippers dagboeken regels vroeger
eieren in mijn nog ongetekende hand
hopen op de jaren die voorbij zijn

dat ik dacht
wat zijn jullie toch een verdomd aardige janboel
een uitgelaten fanfare van schetter en tetter
die elke zomeravond inscheept tot de volgende

hoe ik het gras nog ruik het glas rond de nek
in de inlaag van ongedachte luister:
wat moet ik met al dat geluk, zottekoppen?

met jullie malle kuiven
je te korte kontjes met, zwaluw-allures
ietwat halfhartig dat wel
dat vissen op allemans getij?

 

Het gedicht is onder de titel 'grote sterns' eerder gepubliceerd in Sterna 63 (2), 26-27, 2018.